Feestelijke opening Kindermuziekweek

Feestelijke opening Kindermuziekweek

‘Wie zit er in de Bijlmer nou op een viool te wachten?’

 

15 jaar Leerorkest

Het Leerorkest bestaat 15 jaar. In die tijd kregen tienduizend basisschoolkinderen uit Amsterdamse wijken met lage inkomens muziekles op school en een instrument mee naar huis.

Foto’s Lars van den Brink

 

Door onze medewerker Rahul Gandolahage

Dit jaar bestaat het ‘Leerorkest’ vijftien jaar. Een jubileum dat gevierd zou worden in het Concertgebouw, al is dat concert maar even tot nader order opgeschoven. Wel openden kinderen uit het Leerorkest vrijdag met een online concert de Kindermuziekweek (9 t/m 18 april) . 36 jonge musici in groene shirtjes, drie haakjesharpjes links, twee hoornspelertjes rechts en een heel orkest ertussen, keken met een diepe concentratiefrons in de bladmuziek van het ritmisch duidelijke Danse du Grand Calumet de la Paix van Jean-Philippe Rameau. Gecamoufleerd in even groene shirtjes zaten er 22 volwassenen tussen om een muzikaal handje te helpen.

In vijftien jaar is het Leerorkest flink gegroeid. Wat begon met 24 geleende instrumenten in een klassen-orkestje op een basisschool in de Bijlmer met het ideaal kinderen tijdens school een instrument te leren bespelen, is uitgegroeid tot een serieuze organisatie die wekelijks 5.000 Amsterdamse basisschoolkinderen in wijken met een laag inkomen gratis muziekles geeft onder schooltijd. Voor kinderen die de muziek echt leuk vinden, meer les willen en na groep acht nog niet uitgespeeld zijn, zijn extra buitenschoolse ‘wijk-talent-orkesten’ in het leven geroepen. Pedagogen werken aan eigen lesmethodes , nu vooral digitaal met filmpjes als ‘hoe zet je een fagot in elkaar’ . Een instrumentendepot beheert de inmiddels 10.000 verzamelde instrumenten. Die instrumenten worden uitgeleend aan kinderen in Amsterdam, maar ook daarbuiten, in de meer dan 40 steden en zelfs op Aruba, Bonaire en Curaçao, waar de afgelopen jaren vergelijkbare leerorkesten zijn ontsproten.

Het Leerorkest groeide niet alleen in cijfers, maar ook inhoudelijk. Als directeur en oprichter Marco de Souza thuis aan zijn eettafel terugkijkt op de eerste jaren, moet hij toegeven dat hij en zijn team destijds wat naïef begonnen. „We dachten: we geven zoveel mogelijk basisschoolkinderen een instrument en eens in de week les en dan gaat het wel lopen. Maar zo was het niet. We kwamen erachter dat de investeringen die we voor kinderen in wijken met een laag inkomen moesten doen vooral van sociale aard waren. Met alleen leren hoe je een viool vasthoudt en hoe je noten leest, kwamen we er niet.”

Mondigheid

Inmiddels zijn de lesmethodes daarom holistischer, pedagogischer. Minstens even belangrijk als de muzieklessen zijn nu de opwarmingsspelletjes waarin kinderen leren wanneer duidelijk te spelen en wanneer goed te luisteren. Ook mondigheid is onderdeel van het curriculum geworden; meer dan droog wat noten spelen, zijn de docenten gaan focussen op het individuele belang van elk kind in het muzikale geheel, als metafoor voor ieders individuele belang op de wereld. De Souza: „Gewone muziekles kun je geven aan kinderen die opgroeien met het idee dat ze ertoe doen, die durven iets te zeggen en goed hebben leren luisteren. Maar die kinderen zijn er niet veel in wijken met een laag inkomen. Die moet je eerst laten voelen dat hun instrument een rol heeft in het orkest. Dan nemen ze de muziekles, het noten lezen en het instrument bespelen, heel serieus.” Om zo te werk te kunnen gaan, worden de muziekdocenten op hun beurt gecoacht door pedagogen.

Nog een in de loop van de jaren geleerde les: om de leerorkestkinderen muzikaal te laten groeien moet je niet alleen de kinderen helpen, maar ook de ouders. Mirte Moes, ‘locatiemanager’ op basisschool Samenspel in de Amsterdamse Bijlmer en daarvoor zeven jaar docent fagot voor het Leerorkest, weet dat ouders huiverig kunnen zijn. „Hoe moet dat dan met de buren? Die vraag krijg ik vaak. Ik ben ook wel eens gebeld door een oma van een leerling die zei: ‘Nee, geef maar geen instrument mee naar huis. De kans is groot dat vader het zal verkopen.’”

Moes: „Ook nu, nu alle lessen via Zoom moeten, moeten we de ouders extra helpen. Soms is er voor kinderen geen ruimte om zich af te zonderen. Je hoort de tv keihard aanstaan en achter in beeld springen broertjes en zusjes gillend op de bank. Als je uitlegt dat dat niet gaat, blijkt het vaak geen probleem om de broertjes en zusjes tijdens de volgende les even mee te nemen naar de speeltuin.”

De Souza: „In wijken met een laag inkomen denken ouders vaak dat de luxe van een muziekinstrument niet bestaat voor hun kind. We leerden dat het belangrijk is om expliciet duidelijk te maken dat ook hun kind echte muziekles verdient of dat ook hun kind echt talent heeft. Je zou de verbazing van ouders eens moeten zien als hun kind trots laat zien dat het weet hoe je een fagot in elkaar moet zetten; kleine momentjes die voor een kind heel belangrijk zijn.”

Nog zoiets praktisch: sinds Zoom is duidelijk geworden dat het mee naar huis geven van een instrument alleen zin heeft als je er ook een lessenaar bij geeft. „Ook die zijn voor sommige ouders te duur om zelf aan te schaffen”, zegt De Souza. „Kinderen bleken al die tijd voorovergebogen viool te hebben gestudeerd, omdat ze de bladmuziek alleen op de grond kwijt konden.”

Opdringen

Klassieke muziek brengen in de Bijlmer en andere wijken vol niet-westerse culturen, daar heeft De Souza in de eerste jaren nogal wat kritiek op gekregen. „Wat jullie doen is sociaal werk, dat heeft niks met cultuureducatie te maken”, werd er toen door muziekscholen en docenten gezegd. En „Wie zit er in de Bijlmer nou op een viool te wachten?”

Culturele fondsen vonden dat we kinderen in hun eigen cultuur moesten laten, niet de westerse ‘opdringen’. Djembés, ja, daar had ik genoeg geld voor kunnen krijgen om de straat mee te plaveien. Maar juist dát is discrimineren. Als je denkt dat kinderen iets niet leuk vinden omdat het niet in hun cultuur zit, dan vind ik dat je heel smal denkt. Waarom zou een kind uit Marokko geen klassiek viool mogen spelen?” Het gaat er hier niet om een muziekcultuur op te dringen, zegt De Souza, maar dat je kinderen een keus geeft. Nu is de enige keus om iets muzikaals te doen bijna altijd inderdaad iets uit de eigen cultuur. Maar als een kind in een migrantenwijk harp wil spelen, kan dat in de praktijk niet.

Dat klassieke muziek niet in de cultuur zit van wijken met een laag inkomen heeft juist voordelen, ontdekten de docenten. De Souza: „Het idee dat dwarsfluit of harp een instrument zou zijn voor meisjes, bestaat hier niet. Alles is nieuw, vooroordelen zijn er niet. De viool bijvoorbeeld, is helemaal niet zo populair. De meeste kinderen willen altviool, want die klinkt veel mooier.”

Doorstromen?

De afgelopen vijftien jaar is niet bijgehouden of er kinderen doorstromen naar conservatoria. In het wijktalentorkest van Moes zit nu ‘maar’ één kind dat serieus bezig is om professioneel dwarsfluitist te worden. Is het Leerorkest inderdaad vooral een sociaal project gebleken, geen serieuze kunsteducatie? De Souza vindt het een vreemd onderscheid. „Is iets muzikaal óf sociaal? En is iets alleen echt muzikaal als je supertalenten kweekt? Kunst moet iets zijn wat mensen rijker maakt. Iedereen moet er beter van kunnen worden. Dat staat uiteindelijk los van hoog niveau of supertalent. Waarom zou het sociale, gewoon het samen oefenen en spelen, geen kunst zijn?

„Het onderscheid tussen het kunstdomein en het sociale domein is iets van rijke landen. In Brazilië, waar ik vandaan komt, kan elke professionele klassieke musicus samba spelen. Omdat je nou eenmaal samba wilt kunnen spelen op een feestje. Deze kinderen, echt geen topmusici, kunnen thuis en op de optredens hun ouders en familie ontzettend ontroeren. Is dat dan geen kunst?”

Moes: „Het gaat om groei. Veel kinderen durven in het begin niet, maar bloeien op met hun instrument. Als een leerling in een wijktalentorkest belandt of op een podium optreedt, ben je als docent apetrots. Soms komen leerlingen bij me langs, alleen maar om te zeggen dat ze thuis ‘een YouTubefilmpje met een viool’ hebben opgezocht. Ook dat is geweldig.”

Uitgegroeid is het Leerorkest nog lang niet, als het aan Marco de Souza ligt. Harp is een populair instrument bij de kinderen, maar dat is ongeveer het duurste instrument van allemaal. Trots laat hij bouwtekeningen zien van een nieuw soort harp, die harpist Remy van Kesteren en een ontwerper van de TU Delft hebben ontworpen. Een betaalbare, voor 400 euro, in plaats van het viervoudige voor een normale harp. Driehonderd wil hij er nu laten bouwen.

En wat verder vooruit dromend? Uiteindelijk wil De Souza wel een Leerorkest Nederland . „Dit is het moment om alle leerorkesten in Nederland centraler te gaan organiseren.” Overnemen? „Nee, maar veel leerorkesten gebruiken nu onze kennis en instrumenten. Als wij een overkoepelende organisatie worden, kunnen we bijvoorbeeld ook de docentencoaching en fondsenwerving samen aanpakken.”

Het Leerokest . Inl: leerorkest.nl

Cijfers

5.000Wekelijks krijgen 5.000 Amsterdamse kinderen in groep 5 t/m 8 muziekles op 18 basisscholen in wijken met lage inkomens.

250In de 9 buitenschoolse ‘wijktalent-orkesten’ spelen in totaal 250 kinderen.

1.000Het Leerorkest wil na corona opschalen van 250 naar 1.000 wijk-talenten.

134De kinderen krijgen in groepjes les van 110 docenten en 24 pedagogen.

10Aan lesmethodes en projecten voor het Leerorkest werken 10 vrijwilligers.

39De instrumenten in het Instrumentendepot worden onderhouden door 4 specialisten en 35 vrijwilligers.

10Het depot bezit 10.000 meestal door particulieren gedoneerde instrumenten.

70in Nederland lenen 70 organisaties instrumenten uit het Instrumentendepot.

1,2mlnDe begroting van jaarlijks 1,2 miljoen euro is voor twee derde afkomstig uit het Kunstenplan van de Gemeente Amsterdam. De rest komt van fondsen, donateurs en vrienden. Het instrumentendepot valt niet onder die begroting.

Lily-Rose Habashi ‘Je speelt samen met mensen die allemaal muziek leuk vinden’

Lily-Rose Habashi (11) zit in groep 7 van Basisschool Polsstok en speelt klarinet in het Leerorkest. „In groep vijf mochten we alle instrumenten uitproberen. De drie leukste moest je opschrijven. Mijn eerste keus was klarinet. Vanaf toen had ik twee keer in de week les: één keer tijdens school, met iedereen, en één keer in het wijkorkest.

„Het is leuk omdat ik een héle lieve juf heb, juf Marlies. Maar ook omdat je met zoveel mensen speelt die allemaal muziek leuk vinden. Ik heb wel een beetje vrienden gemaakt in het orkest, maar de meesten kende ik al. Jaden, een van de andere vier klarinetspelers, zit gewoon in mijn klas, die ken ik al súper lang. Ik ga er niet naartoe om vrienden te maken, maar echt voor de muziek.

„Omdat ik zoveel les buiten school heb gehad, zijn de lessen tijdens school wel een beetje saai geworden nu. Veel te makkelijk. Dan spelen ze bijvoorbeeld alleen maar de e in een melodie mee. E.. e.. e.. Gelukkig mag ik nu de docentenpartij meespelen. Jaden ook trouwens.

„Na groep 8 stopt het Leerorkest, maar ik wil wel door. Ik hoop dat juf Marlies me privéles wil geven. Ik hoef niet beroemd te worden, hoor. Beroemd zijn is leuk, maar ik wil ook een normaal leven. Misschien ga ik conservatorium doen na mijn studie, of tegelijkertijd. Ik wil in ieder geval naar de universiteit. Maar ik blijf klarinet spelen.”

Lordina Aboor ‘In de muziekklas was ik helemaal veilig. Muziek verbindt’

Lordina Aboor (19) kwam op haar negende uit Ghana naar Nederland en speelde een jaar later dwarsfluit in het Leerorkest. „Toen ik solliciteerde voor teamleider bij de Albert Heijn moest ik iets meenemen wat veel voor me betekende. Ik legde uit waarom het de dwarsfluit was: de fluit heeft me door een hele moeilijke begintijd in Nederland geholpen. In mijn normale klas werd ik gepest omdat ik nog slecht Nederlands sprak. In de muziekklas niet. We konden evenveel en we speelden hetzelfde. Ik was daar helemaal veilig. Muziek verbindt, dat wist ik toen meteen. En ja, ik mocht meteen teamleider worden.

„Met een paar mensen uit het orkest ben ik nog goede vrienden. Een van hen maakt nu raps, de andere is professioneel viool en piano gaan spelen. Een vriendin die de kleppen van haar dwarsfluit iedere les met nagellak versierde is nu nagelstyliste. Het Leerorkest sociaal of muzikaal? 50/50. Het was heel gezellig muziekmaken.

„Ik speel al een paar jaar geen fluit meer, maar hij ligt hier nog hoor. Niet dat ik niet wil, maar les kan ik niet betalen. Ik studeer International Business Administration aan de Tilburg University en heb een online winkeltje in haarproducten. Later wil ik graag een eigen bedrijf én weer dwarsfluitles. De dwarsfluit zal altijd een vriend blijven.”

Desai Breeveld ‘Door die lessen werd muziek een belangrijk deel van mijn leven’

Desai Breeveld (19) speelde slagwerk in het Leerorkest en produceert nu elektronische muziek als Ruskey. „Klassieke muziek is niet mijn favoriete genre. Toen niet, en nu ook niet. Maar dat was niet waar het om ging. We leerden samenspelen. Dat was zo leuk om te doen met klasgenoten. Het was leren je kwetsbaar op te stellen, want je maakt zo een fout en dan lacht de klas je uit. Dácht ik. Maar dat gebeurde nooit. Andere genres vind ik misschien leuker, maar die speel je in bandjes. Klassieke muziek is het enige genre waar je echt met 90 mensen tegelijk speelt. Trouwens, we speelden ook andere dingen, bossanova bijvoorbeeld.

„Mijn fijnste herinnering is de reis naar Barcelona die we met het buitenschoolse orkest maakten. Groep 7, zo jong en dan met je klasgenoten op een soort muziekkamp gaan: geweldig.

„Door die muzieklessen en het drumstel dat ik mee naar huis kreeg, werd muziek een hoofdonderdeel van mijn leven. Nu componeer ik elektronische muziek en zing ik. Dat ik noten heb leren lezen en allerlei soorten ritmes ken, helpt me nu nog dagelijks. Laatst had ik een studiosessie met een violist, die kon ik precies instrueren omdat ik weet hoe een viool werkt.”

Yoram Barsati ‘De viool hoort bij mij, die wil ik niet meer kwijt’

Yoram Barsati (15) richtte in groep 7 met drie medeleerlingen zelf een klassiek strijkkwartet op: het Leipe Shit Kwartet. „Muziek heeft me in het Leerorkest een uitlaatklep gegeven. Na groep 8 mocht ik mijn viool van het Leerorkest kopen. Ook nu nog, nu ik me al een paar jaar wat slechter voel, helpt muziek me. Ik heb nog elke week les. Digitaal, dat is wel irritant, want ik hoor de leraar bijna niet, maar toch.

„In groep 7 richtten we dat strijkkwartet op. Een kwartet is fijn, want je hebt niet de zenuwen van een solo-optreden, maar je speelt ook weer niet met zo’n grote groep dat je jezelf niet meer hoort. Een heel apart gevoel geeft dat; je bent met weinig, maar het klinkt alsof je met meer bent dan vier.

„Het Leipe Shit Kwartet bestaat nog steeds. Op de Strijkkwartet Biënnale hebben we al twee keer opgetreden, dat voelde super groot. Ja er zijn veel mensen die de naam niet leuk vonden, maar we hebben het niet veranderd. Wij vinden hem leuk. De naam beïnvloedt de muziek toch niet?

„Uiteindelijk zou ik wel graag professioneel violist worden. Of misschien muziekproducent. Als het maar iets met muziek is, en als ik maar in een kwartet kan blijven spelen. De viool hoort bij mij, die wil ik niet meer kwijt.”